Notes |
- Getuigen van de geboorte-aangifte van Bernardus Johannes Veer waren de 34-jarige schipper Jan de Boer en de 35-jarige arbeider Hendrik Hollander, beiden wonende in Kampen.
Bernardus Johannes Veer moest in 1852 in dienst. Hij diende in het vijfde regiment van de Infanterie. Als beroep staat schipper genoteerd. Zijn signalement is: Lengte 1 el, 6 palmen, 4 duimen en 5 strepen (dus 164 1/2 cm), gezicht ovaal; voorhoofd rond, ogen blauw, neus breed, mond gewoon, kin rond, haar blond, wenkbrauwen idem, mekrbare tekenen geen. (NA Den Haag, toegnr. 2.13.10, nr. 956, stamboeknr. 40383). Op 19-4-1852 werd hij ingedeld als milicien voor 5 jaar, wat betekent dat hij een half jaar in actieve dienst moest, in augustus met groot verlof ging, en daarna opgeroepen kon worden voor herhaling. In mei 1857 werd hij uit dienst ontslagen en kreeg hij een paspoort uitgereikt. Na zijn diensttijd woonde hij weer thuis bij zijn ouders op de Oudestraat in Kampen, tot hij een eigen schip had en daarop ging wonen.
In 1862 werd hij lid van het Schippersgilde of St. Annengilde, wat mogelijk was omdat zijn vader gildebroeder was (zijn broer Willem was al sinds 1851 lid). Tot zijn verhuizing naar Alkmaar in 1871 woonde hij actief de vergaderingen bij. Hij werd zelfs commissaris van het gilde. Als hij allang in Alkmaar woont is zijn handtekening nog steeds te vinden bij bepaalde geldontvangsten, zelfs tot in 1889.
Hun eerste kindje wordt doodgeboren aan boord van hun schip De Vrouw Hendrina in Kampen. De volgende drie kinderen worden geboren bij Anna Alida's ouders in Alkmaar, terwijl het echtpaar nog ingeschreven staat in Kampen. In augustus 1871 wordt het gezin uitgeschreven uit Kampen, en een dag later koopt Anna Alida in afwezigheid van Bernardus het huis De Vigelantie (of Vigilantie, zoals het nu heet), waar het gezin vanaf die tijd gaat wonen.
Zes dagen na de koop bevalt Anna Alida in Amsterdam van een kind.
De Vigilantie is een pakhuis op de hoek Verdronkenoord (Zuidzijde) en de Zoutsteeg (thans Zoutstraat), met daaraan een woonhuisje met erf aan de Zoutsteeg, en werd in 1871 gekocht van apotheker Anthonius Conijn voor f. 2500.
In het adresboek van Alkmaar van 1876 wordt Bernardus koopman in turf en hout genoemd of turfschipper, later wordt dat koopman en winkelier in brandstoffen. Hij moet nog lang met zijn tjalk de Zuiderzee overgestoken zijn, want na zijn dood in 1908 moeten er nog rekeningen betaald worden aan leveranciers van turf in Slagharen, Dedemsvaart, Hoogeveen en Amsterdam (in de laatste plaats ook voor briketten).
Bernardus en zijn vrouw waren beiden lid van de Aartsbroederschap van de Heilige Familie. Anna Alida was ook nog lid van de Broederschap van Kevelaar.
In 1903 leende Bernardus van de Piusstichting, een stichting voor r.k. oude mannen en vrouwen, een som van f. 2000 tegen 4,5 % met recht op hypotheek op de Vigilantie.
Bernardus leverde vanaf 1902 turf aan het Parochieel Armbestuur van de St. Laurentius-parochie aan het Verdronkenoord.
In februari, ruim een half jaar voor de dood van Bernardus, maakten de echtelieden een testament ten gunste van elkaar.
Uit de overlevering: Bernardus richtte zich plotseling van zijn sterfbed op en zei: Zing Nardus, zing, daar komt de moeder Gods!
Na de dood van Bernardus zette zijn weduwe, die diverse malen als koopvrouw te boek staat, de zaak voort, tot zoon Frans het overnam. In 1911 kwam Geertje Vreyling op de Vigilantie wonen, waarschijnlijk als dienstbode. Een jaar later trouwde ze met zoon Frans, en Anna Alida trok toen in bij haar zoon Bernardus, die dan manufacturiersbediende is, en zijn vrouw op de Kooltuin 23c.
De Vigilantie, "een der merkwaardigste en schoonste bouwwerken der stad", werd op 22-9-1916 door Anna Alida en haar zes kinderen verkocht aan de gemeente, met de bedinging dat de tegenwoordige gebruiker Franciscus Veer voor f. 250 per jaar het pand mocht huren, en dat voor minimaal 3 jaar (dat deed hij in feite tot ca. 1946).
|